Eisen aan instellingen voor het uitvoeren van dierproeven
De voorwaarden waaraan een instelling moet voldoen om dierproeven te mogen uitvoeren:
- in bezit van een instellingsvergunning verleend door de NVWA. Zo'n vergunning is ook nodig voor het mogen fokken en/of afleveren van proefdieren. Instanties krijgen deze vergunning als ze voldoen aan de voorwaarden die daaraan zijn gesteld in de Wet op de dierproeven (Wod).
- in bezit van een projectvergunning verleend door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). De CCD is als enige bevoegd projectvergunningen te verlenen voor het uitvoeren van dierproeven. Voor de CCD wel of geen vergunning verleent, vraagt de commissie altijd eerst advies aan een erkende dierexperimentencommissie (DEC).
- jaarlijks gegevens verstrekken aan de minister van Economische Zaken (EZ) over de uitgevoerde dierproeven. De NVWA analyseert deze gegevens en verwerkt ze in het jaaroverzicht Zo doende.
- personeel waarvan de opleiding voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Wet op de dierproeven (Wod). Als dit niet het geval is, dan kan een instelling via een formulier een ontheffing of gelijkstelling aanvragen.
Wat de NVWA controleert op basis van de Wet op de dierproeven
- Heeft de instelling een instellingsvergunning.
- Voert de instelling dierproeven uit volgens de projectvergunning.
- Heeft de instelling een instantie voor dierenwelzijn (IvD), en vervulde deze haar taken zoals beschreven in de Wod.
- Voldoet de huisvesting van de dieren aan de wettelijke eisen.
- Zijn er schuilmogelijkheden, nestmateriaal, bedding en speeltjes in de kooien aanwezig.
- Worden de dieren zorgvuldig behandeld, en ondervinden de dieren bij de verzorging zo min mogelijk ongerief.
- Hebben de onderzoekers en dierverzorgers de juiste opleidingen.