Onderzoek naar vondst uit 2015 van Ralstonia in snijbloemen
Na de vondst van Ralstonia solanacearum bij rozenteeltbedrijven, is de NVWA halverwege augustus 2015 een onderzoek gestart bij enkele rozenvermeerderingsbedrijven en rozenteeltbedrijven. Doel van het onderzoek is om de omvang vast te stellen en de bron van de besmetting te achterhalen. Officiële en onafhankelijke monsternames maken deel uit van het onderzoek, om vast te stellen of planten, of water dat voor de planten wordt gebruikt, wel of niet besmet is.
Maatregelen tijdens onderzoek
De betrokken rozenvermeerderingsbedrijven mogen geen teeltmateriaal in de handel brengen tot alle resultaten van het (laboratorium)onderzoek bekend zijn. De betrokken telers mogen alleen snijbloemen in de handel brengen als de NVWA heeft vastgesteld dat er geen symptomen van Ralstonia solanacearum op de planten te zien zijn.
Een bedrijf mag, onder voorwaarden, (een deel van) het gewas afvoeren, voordat bekend is of het gewas of de partij besmet is. Het bedrijf moet:
- tevoren toestemming vragen aan de NVWA;
- maatregelen treffen alsof het gewas of de partij besmet is, om verspreiding tegen te gaan.
Doel van de maatregelen is om de besmetting zo beperkt mogelijk te houden. Nadat de bacterie Ralstonia solanacearum in een compartiment of op een productielocatie is geëlimineerd, doet de NVWA een aantal controles gedaan om vast te stellen dat de bacterie inderdaad niet meer aanwezig is. Deze controles sluiten aan op het eliminatiescenario.
Wanneer een kweekbedrijf de teelt van rozenplanten in de tussentijd in een gedeelte van het bedrijf al weer op wil starten, dan geldt de 'Systematiek vrijgave compartiment of productielocatie na besmetting met Ralstonia solanacearum', aanvullend op het eliminatiescenario.
Onderzoeksproces
Het onderzoeksproces en de aanpak van de NVWA richt zich op:
- voldoende inperking (geen risico op verspreiding);
- eliminatie (de bacterie zodanig opruimen dat een schone herstart van de teelt mogelijk is);
- zoeken naar de bron.
Het onderzoek kent 3 fasen:
- Fase 1: ontdekking van de bacterie in roos; start van het onderzoek.
- Fase 2: een aantal bedrijven is onderzocht, vanwege leveringen van rozen van bedrijven uit de 1e fase.
- Fase 3: eind december 2015 is besloten om alle overige rozenteeltbedrijven in Nederland te onderzoeken. Het is namelijk onzeker waar en wanneer de besmetting in roos is begonnen. Onderzoek bij alle bedrijven is de meest zekere aanpak. In de 1e week van januari 2016 is deze fase van het onderzoek gestart. De NVWA neemt bij deze bedrijven een watermonster en bij verdachte symptomen ook gewasmonsters.
Inmiddels is de 3e fase afgerond. In deze fase zijn geen nieuwe besmettingen ontdekt. In totaal heeft de NVWA 138 bedrijven onderzocht (fase 1 t/m 3). Op 13 bedrijven is een besmetting gevonden en op 125 bedrijven is de bacterie niet aangetroffen.
Na verwijderen van de besmette partijen op de 13 bedrijven worden deze bedrijven gemonitord en worden er periodiek watermonsters genomen.
Sectororganisaties
Tijdens het onderzoek onderhoudt de NVWA intensief contact met sectororganisaties in Nederland. De NVWA informeert hen steeds over de voortgang. De sectororganisatie hebben een belangrijke rol in de bewustwording van hygiëne in de rozensector en het tot stand brengen van een systeem voor schoon uitgangsmateriaal in de rozensector. Het hygiëneprotocol 'advieskaart Ralstonia solanacearum' vraagt u aan bij LTO Glaskracht Nederland of Groen Agro Control.
De NVWA informeert ook de Europese Commissie en lidstaten over een eventuele verspreiding via intern verkeer binnen Europa. Ralstonia solanacearum is in de EU namelijk een zogeheten quarantaine-organisme. Deze organismen zijn schadelijk en moeten worden bestreden.
Onderzoeksfasen van monsters
Van de rozenvermeerderingsbedrijven en rozenteeltbedrijven worden watermonsters en/of plantmonsters genomen. Het onderzoeksproces aan deze monsters vindt plaats in het Nederlands Instituut voor Vectoren, Invasieve planten en Plantgezondheid (NIVIP) van de NVWA en is als volgt:
- Intake. Het onderzoek start met een intakegesprek waarin een NVWA-inspecteur een overzicht maakt van het bedrijf. De inspecteur brengt onder andere de verschillende soorten planten in kaart, het aantal compartimenten en het watersysteem;
- Fase 1. De NVWA neemt monsters van planten en water bij het bedrijf. Het NIVIP analyseert deze monsters. De 1e analyse duurt ongeveer 7 werkdagen. Een uitslag van een monster in deze fase kan 'min' zijn, of 'pending'. Een 'min' uitslag geeft aan dat de bacterie niet in het monster is aangetoond. Een 'pending' status betekent dat het monster mogelijk besmet is.
- Fase 2. Deze fase start als een monster de status 'pending' heeft gekregen. Het NIVIP onderzoekt dit monster met een andere methodiek. Dit duurt ongeveer 4 werkdagen. De uitslag kan 'min' zijn, of 'pending plus'. Een 'min' uitslag geeft aan dat de bacterie niet is aangetoond. Een 'pending plus' status geeft aan dat het monster zeer waarschijnlijk besmet is.
- Fase 3. Na een 'pending plus' status start de 3e fase. Nu wordt definitief vastgesteld of het monster wel of niet besmet is. Deze fase duurt 2 tot maximaal 8 weken.
De totale doorlooptijd voor een monster dat alle fasen doorloopt, is dus 4-10 weken. Meestal bedraagt de doorlooptijd 4-5 weken. De duur van het gehele onderzoek hangt sterk af van welke informatie (uitslagen monsteranalyse, tracering, aflevergegevens, etcetera) op welk moment beschikbaar is. Daardoor kunnen in de loop van het onderzoek meer bedrijven betrokken raken en kan het nodig zijn om de aanpak bij te sturen.
Bron
1e resultaat is dat uit moleculaire verwantschapsanalyses is gebleken dat de besmetting van roos in Nederland door Ralstonia solanacearum wordt veroorzaakt door 1 en hetzelfde genotype van deze bacterie. De DNA profielen van de Ralstonia solanacearum-isolaten verkregen uit de besmette monsters afkomstig van de betrokken bedrijven zijn vrijwel identiek, en duidelijk anders dan alle tot nu toe gevonden profielen van isolaten in andere gewassen.