Advies van BuRO over de gezondheidsrisico’s van onvoldoende UV-bescherming van zonnebrandmiddelen

Zet in op goede in vitro methodes die als referentiemethodes worden voorgeschreven voor het meten van UV-bescherming van zonnebrandmiddelen. Zorg dat daarbij een smeerdikte wordt gebruikt die representatief is voor het daadwerkelijke smeergedrag van consumenten. En dat gekeken wordt naar de stabiliteit van UV-filters tijdens de gebruiksperiode, en bescherming tegen zowel UVA- als UVB-straling. Dit advies geeft BuRO aan de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport.

Overige adviezen

BuRO adviseert daarnaast de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport om actief bij te dragen aan de revisie van Aanbeveling 2006/647/EG. Zorg daarbij dat er een eenduidige SPF komt, die een realistische maat is voor zowel UVA- als UVB-bescherming. Licht de consument voor over de betekenis en het belang van UVA- en UVB-bescherming.

BuRO geeft de inspecteur-generaal van de NVWA daarnaast de volgende adviezen:

  • Informeer de branche over het soms grote verschil in resultaat tussen in vivo referentiemethode en de dubbele plaat in vitro methode.
  • Handhaaf bij te lage gedeclareerde SPF-waarden van zonnebrandmiddelen.

Aanleiding onderzoek en vraagstelling

In 2023 heeft de NVWA een onderzoek uitgevoerd naar de UV-bescherming van zonnebrandmiddelen op de Nederlandse markt. De NVWA heeft hiervoor een nieuwe in vitro methode gebruikt. Hierbij werd zonnebrandmiddel aangebracht op testplaatjes en de transmissie van UV-straling gemeten. Een aantal producten zijn ook getest volgens de gebruikelijke in vivo methode. Daarbij werd duidelijk dat verschillende onderzoeksmethodes kunnen leiden tot verschillende resultaten. De SPF viel lager uit als deze werd gemeten met de nieuwe in vitro methode.

Ter onderbouwing van eventuele maatregelen voor zonnebrandproducten met een te lage SPF heeft de directie Handhaven van de NVWA aan bureau Risicobeoordeling & onderzoek (BuRO) de volgende vraag gesteld:

‘Bij welke afwijking van de middels in vitro gemeten SPF ten opzichte van de op het product gedeclareerde SPF is sprake van een (ernstig) gezondheidsrisico?’

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft BuRO de volgende vragen toegevoegd:

  • Wat zijn de risico’s voor de consument van de schadelijke effecten van Uv-straling op basis van de beschikbare productinformatie van zonnebrandmiddelen?
  • Hoe zit het stelsel voor de classificatie of indeling van zonnebrandmiddelen in elkaar?
  • Welke methodes zijn er om de SPF te bepalen, en wat zijn hun voor- en nadelen?

Aanpak

BuRO heeft het Front Office Voedsel- en Productveiligheid van het RIVM en het Wageningen Food Safety Research (WFSR) gevraagd om de vragen te beantwoorden over de gezondheidsrisico’s van zonnebrandmiddelen met een lagere SPF dan de gedeclareerde SPF. Aanvullend is door BuRO een literatuuronderzoek uitgevoerd.

Op basis van deze de beoordeling van RIVM en WFSR, het eigen literatuuronderzoek en de onderzoeksresultaten van het NVWA-onderzoek is door BuRO dit advies opgesteld.

Antwoord op de vragen

Bij welke afwijking van de middels in vitro gemeten SPF ten opzichte van de op het product gedeclareerde SPF is sprake van een (ernstig) gezondheidsrisico?

Er is sprake van een verhoogd gezondheidsrisico als de daadwerkelijke SPF lager is dan de gedeclareerde SPF. Omdat bij de meting van SPF alleen wordt gekeken naar UVB-bescherming, en huidkanker ook kan worden veroorzaakt door UVA-straling, kan hier geen kwantitatieve uitspraak over worden gedaan. Hierdoor kan geen goed kwantitatief beeld worden gekregen van de daadwerkelijke bescherming van een zonnebrandmiddel tegen zowel UVA- als UVB-straling.

Als de gemeten SPF lager is dan de SPF op de verpakking dan misleidt dit de consument. Het draagt op die manier bij aan een hoger risico van het krijgen van huidkanker op latere leeftijd.

Wat zijn de risico’s voor de consument van de schadelijke effecten van UV-straling op basis van de beschikbare productinformatie van zonnebrandmiddelen?

Hieronder vallen 2 vragen.

Hoe zit het stelsel voor de classificatie/indeling van zonnebrandmiddelen in elkaar?

Zonnebrandmiddelen worden nu geclassificeerd op basis van de mate van UVB-bescherming die ze bieden (SPF). Volgens de aanbeveling 2006/647/EG moeten zonnebrandmiddelen ook UVA-bescherming bieden, minimaal een derde van de UVB-bescherming.

Welke methodes zijn er om de SPF te bepalen en wat zijn hun voor- en nadelen?

Er zijn in vivo referentiemethodes beschikbaar voor het meten van UVA- en UVB-bescherming. Deze zijn gebaseerd op waarneming van een acuut effect bij testpersonen: rood worden van de huid voor UVB- bescherming en bruin worden van de huid voor UVA-bescherming. Onbekend is hoe dit acute effect gerelateerd is aan de mate van UV-bescherming en bescherming tegen negatieve gezondheidseffecten, zoals vroegtijdige huidveroudering en huidkanker, op de langere termijn. Deze in vivo methodes worden bij 1 bepaald huidtype getest.

Er zijn daarnaast in vitro methodes beschikbaar. Deze hebben als voordeel dat het hele spectrum aan UV-straling kwantitatief kan worden gemeten. Door het toepassen van een stap waarbij extra wordt bestraald met een UV lamp, kan ook de stabiliteit van UV-filters tijdens de gebruiksperiode kwantitatief gemeten worden.

Het nadeel van deze in vitro methodes is dat de interactie van het zonnebrandmiddel met de huid niet wordt meegenomen. Daarnaast worden de resultaten gecorrigeerd, zodat deze vergelijkbaar zijn met de resultaten verkregen met de in vivo referentiemethodes.

Voor zowel deze in vivo als in vitro methodes geldt dat de voorgeschreven laagdikte niet representatief is voor wat consumenten daadwerkelijk smeren.